Bij kinderen met hechtingsproblemen wordt differentiatie- en fasetherapie ingezet.
Wekelijks krijgt het kind speltherapie, waarbij er extra aandacht is voor leren differentiëren. Kinderen met hechtingsproblemen maken vaak te weinig onderscheid maken tussen volwassenen, terwijl dit een voorwaarde is om zich te kunnen hechten. Bij differentiatietherapie leren kinderen hun waarneming te ontwikkelen en onderscheid maken.
Fasetherapie wordt uitgevoerd door de therapeut in samenwerking met ouders/verzorgers. In elke ontwikkelingsfase heeft een kind nabijheid van zijn ouders/verzorgers nodig. Bij nabijheid ervaren kinderen dat ouders er zijn en ook beschikbaar zijn, aansluitend op hun behoeften. In elke fase is de manier waarop deze nabijheid vormgegeven wordt anders. Bij hechtingsproblemen heeft een kind één of meerdere nabijheidsvormen in eerdere fases niet goed ervaren en heeft daar last van. Dit belemmert om evenwichtig groot te kunnen worden, relaties met anderen aan te gaan, om je prettig te voelen. Bij fasetherapie doorlopen ouders/verzorgers en het kind opeenvolgend de levensfasen baby-peuter-kleuter-schoolkind opnieuw, waardoor kan worden ingehaald wat een kind in eerdere fases heeft gemist en dit opnieuw een plek kan krijgen. Dit gebeurt door drie keer per week tien minuten voor het slapen gaan doe-alsof spel te doen, te beginnen met de babyfase. Differentiatie- en fasetherapie is ontwikkeld door Anniek Thoomes-Vreugdenhil.